Over het dragen van het kruis, hetwelk een deel is der zelfverloochening, om gebracht te worden tot de bede: "Uw wil geschiede".
In twee delen:
"Vaderlijke kastijding."
"Uw wil geschiede".
VADERLIJKE KASTIJDING
Zo komt de Heere zelf, naardat Hij ziet, dat nuttig is, ons tegen en temt en beteugelt de overmoed van ons vlees door middel van het kruis (...)
En dit doet de Heere op verschillende wijzen, namelijk zoveel voor een ieder heilzaam is. Immers wij lijden niet allen aan dezelfde ziekten even ernstig, en hebben ook niet allen een even moeilijke genezing nodig. Tengevolge daarvan kan men zien, hoe de een door deze, de ander door die soort van kruis geoefend wordt. En hoewel de hemelse Geneesheer de ene zachter behandelt, de andere met scherper middelen geneest, terwijl Hij voor aller gezondheid wil zorgen, laat Hij toch niemand vrij en onaangetast voorbijgaan; want Hij weet, dat allen tot de laatste toe ziek zijn.
Daar komt bij, dat de allergoedertierenste Vader het nodig acht niet alleen onze zwakheid te voorkomen, maar ook dikwijls onze vorige zonden straffen moet opdat Hij ons in een passende gehoorzaamheid jegens zich houde. Daarom moet, zo dikwijls als wij getroffen worden, terstond de herinnering aan ons vroegere leven ons in de geest komen. Zo zullen wij zonder twijfel bevinden, dat wij iets bedreven hebben, dat een dergelijke kastijding verdiende. Maar toch moet de vermaning tot lijdzaamheid niet voornamelijk ontleend worden aan de bekentenis der zonde. Want de Schrift levert een veel betere overweging, wanneer ze zegt, dat wij door tegenspoed van de Heere getuchtigd worden, opdat wij niet met deze wereld veroordeeld worden ( 1Cor. 11:32 ). Dus moeten wij ook temidden van de bitterheid der verdrukkingen de barmhartigheid en de goedgunstigheid van onze Vader jegens ons erkennen, daar Hij zelfs dan niet ophoudt onze zaligheid te bevorderen. Want Hij tuchtigt ons niet om ons te verderven of te doden, maar veeleer om ons te bevrijden van de veroordeling der wereld. Die gedachte zal ons leiden tot datgene, wat de Schrift elders leert (Spr.3:11): "Mijn zoon, verwerp de tucht des Heeren niet, en wees niet verdrietig wanneer ge door Hem gekastijd wordt; want de Heere kastijdt degenen, die Hij liefheeft, ja, gelijk een vader zijn zoon omhelst." Wanneer wij de roede des Vaders waarnemen, behoren wij dan niet veeleer ons gehoorzame en leerzame kinderen te betonen, dan door hardnekkigheid de goddelozen na te volgen, die in boze daden zijn verhard?
Auteur | Johannes Calvijn (1509-1564) |
Titel | De Institutie, vertaald door dr. A. Sizoo, boek III, Hoofdstuk VIII, 5, 6, pg. 203, 204 |
Uitgeverij | Meinema, 's Gravenhage |
ISBN | 9021130351 |
Volledige tekst | Link naar deze tekst uit een (veel) oudere vertaling |